Het strafproces
Tijdens het strafproces behandelt de strafrechter de zaak volgens een vaste structuur en in een vaste volgorde.
Tijdens het strafproces behandelt de strafrechter de zaak volgens een vaste structuur en in een vaste volgorde.
De rechter opent de zitting en hij controleert of de juiste persoon voor hem zit. De rechter vertelt de verdachte dat hij niet verplicht is te antwoorden op vragen. Dan krijgt de officier van justitie het woord.
De officier van justitie werkt voor het Openbaar Ministerie, de overheid. Het Openbaar Ministerie is verantwoordelijk voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. De officier van justitie vertegenwoordigt in een strafzaak de Nederlandse maatschappij en heeft tijdens de rechtszaak de rol van openbaar aanklager. In de tenlastelegging vertelt de officier van justitie waarvoor de verdachte terecht staat en welke bewijzen er tegen de verdachte zijn.
De rechter vraagt de verdachte naar de toedracht van het strafbare feit. Voorafgaand heeft de rechter het dossier bestudeerd. Tijdens de zitting stelt de rechter vragen om de waarheid te kunnen ontdekken. Ook wordt door de rechter gevraagd naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Wanneer de rechter voldoende is geïnformeerd, krijgt de officier van justitie het woord, hij houdt dan een requisitoir. In dit betoog vertelt de officier van justitie wat hij van de zaak vindt en eist hij meestal een straf (geldboete, taakstraf, gevangenisstraf of een combinatie daarvan).
De advocaat houdt een pleidooi voor de verdachte. Bij een ontkennende verdachte zal de advocaat vertellen waarom er onvoldoende bewijzen zijn. Als de verdachte bekent, zal de advocaat vooral wijzen op de verzachtende omstandigheden. De advocaat legt uit waarom de rechter een lagere straf dient op te leggen dan de officier van justitie eist.
De rechter geeft de officier van justitie de mogelijkheid op het pleidooi van de advocaat te reageren. Dit heet repliek. De advocaat mag daarna weer reageren op wat de officier van justitie zei, dit heet dupliek.
Tegen het einde van de zitting krijgt de verdachte het laatste woord van de rechter.
Na het horen van de officier van justitie, de advocaat en het laatste woord van de verdachte, sluit de rechter de zitting. Daarna doet de rechter direct uitspraak. Als drie rechters de zaak behandelen, volgt de uitspraak (meestal) veertien dagen na de zitting. De uitspraak in een strafzaak heet vonnis.
Voor het vonnis zoekt de rechter het antwoord op drie vragen. Is het feit bewezen? Is het feit strafbaar? Is de verdachte strafbaar? Als het antwoord op deze drie vragen ja is, dan beoordeelt de rechter welke straf of maatregel passend is.
Bij een vrijspraak stelt de rechter vast dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het feit heeft gepleegd waarvoor hij werd vervolgd. De strafzaak eindigt dan zonder veroordeling.
De rechter legt een straf op als de verdachte schuldig is en gestraft moet worden. Er zijn verschillende soorten straffen:
Naast straffen zijn er ook maatregelen:
Als u het niet eens bent met de uitspraak van de strafrechter, is het mogelijk om binnen veertien dagen na de uitspraak in hoger beroep te gaan. Dat betekent dat een andere – hogere – strafrechter de hele zaak opnieuw bekijkt. Een rechter in hoger beroep heet een ‘raadsheer’ en de uitspraak in hoger beroep heet arrest. De officier van justitie in hoger beroep is een ‘advocaat-generaal’. De instantie die het hoger beroep behandelt is ‘het gerechtshof’.
Tegen de uitspraak van het gerechtshof kan bijna altijd beroep worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Dit heet cassatie. De Hoge Raad is het hoogste rechtscollege. De Hoge Raad beoordeelt de zaak niet opnieuw, maar kijkt alleen of het recht juist is toegepast, dus of de rechter geen fouten heeft gemaakt. Als de Hoge Raad oordeelt dat de rechter het niet goed heeft gedaan, dan wordt de rechtszaak terugverwezen naar het gerechtshof.
Neem dan contact met ons op.